Status van de kaart: Actueel
Laatste update: 24 juli 2023
Algemene beschrijving
Een spoorwegemplacement bestaat uit een aantal naast elkaar liggende sporen, dat door spoorwissels onderling verbonden is. Deze sporen zijn niet bestemd voor doorgaand spoorverkeer. Op een spoorwegemplacement stoppen, beginnen of eindigen treinen, worden handelingen met spoorwagens verricht en wordt gerangeerd. Onderhoud, reparatie en schoonmaken vallen niet onder deze hoofdactiviteit.
Aandachtspunten
Rails op een ballastbed van grind
Brandbare vloeistoffen zakken deels hierin weg waardoor een plasbrand minder groot wordt en sneller dooft. Toxische vloeistoffen dampen om dezelfde reden minder snel uit. Bij effectberekeningen en bepaling van hittestralingscontouren dient hier rekening mee gehouden te worden.
Afstanden en bereikbaarheid
Spoorwegemplacementen kunnen erg groot zijn. Daarnaast is de bereikbaarheid soms complex (eenzijdig bereikbaar, weinig overgangen voor hulpverleningsdiensten en niet altijd bovenwinds benaderbaar). De binnenste sporen zijn alleen te bereiken door over/onder/tussen wagons door te klimmen.
Waterwinning
Vanwege de omvang en de geparkeerde treinen/wagons, kan waterwinning meer tijd kosten dan normaal.
Dynamische omgeving
Treinen komen aan, worden gerangeerd en gaan weer weg, waardoor de omgeving van een incident (wagons, inhoud en beladingsgraad) verandert. In de voorbereiding op een incident moet met deze onzekerheid rekening gehouden worden (veiligheidsmarges). Informatie over wagons, inhoud en beladingsgraad moet goed geborgd worden.
BLEVE
Een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) is een explosieve verbranding van tot vloeistof verdicht gas dat vrij komt doordat het insluitsysteem faalt (door verhitting van buitenaf; brand). Een BLEVE kan niet instantaan optreden. De inhoud van het insluitsysteem moet eerst opgewarmd worden voordat de interne druk toeneemt en het materiaal van het insluitsysteem verzwakt. De tijd die hiervoor nodig is, is afhankelijk van de hitte (en nabijheid) van de brand, de grootte (en vullingsgraad) van het insluitsysteem en het materiaal waarvan het insluitsysteem is gemaakt.
Naast een warme BLEVE kennen we ook de koude BLEVE. Feitelijk is deze naam onjuist omdat de inhoud van het insluitsysteem niet vrijkomt door verhitting (het zou een LEVE moeten heten), maar door impact. Dit scenario is instantaan en daardoor niet bestrijdbaar. Het wordt niet als scenario in dit boek opgenomen. Aan de gevolgen van een koude BLEVE kan wel wat gedaan worden; denk hierbij aan instortingen, ontzetting van constructies, secundaire branden etc.
Vergunningsadvies
Het effect van een plasbrand is vlamcontact en hittestraling en daardoor risico op uitbreiding/secundaire branden. Daarnaast kan (bijvoorbeeld bij een plasbrand in een volle olietank) de overlast van de rook reden zijn voor bestrijding.
De hittestraling van een plasbrand is afhankelijk van:
- De omvang van de plas (grotere plas = grotere hittestraling);
- Het soort stof (bepaalde stoffen verbranden sneller dan anderen; de afbrandsnelheid van benzine is 5 mm/minuut, van kerosine 3 mm/minuut en van diesel 2 mm/minuut);
- De ondergrond (een poreuze ondergrond zorgt voor weglekken vloeistof waardoor de brand korter duurt en minder kan opwarmen);
- De roetvorming (een stof die meer roet creëert bij verbranding, is minder heet omdat de roetdeeltjes een deel van de hitte absorberen).
Vuistregel voor hittestraling plasbrand op land*
Bij een plas met een straal r (enigszins ronde plas, r<25 m):
- Is de hittestraling op 4r (gemeten van de rand van de plas) 10 kW/m² (installaties en constructies koelen tegen bezwijken).
- Is de hittestraling op 8r (gemeten van de rand van de plas) 3 kW/m² (een onbeschermd persoon kan hier 10 seconden in verblijven**).
Oppervlakte plas in m | Straal in m | 4r 10 kW/m² | 8r 3 kW/m² |
10 | 2 | 8 | 16 |
100 | 6 | 24 | 48 |
1500 | 22 | 88 | 176 |
10000 | 25 | 150 | 300 |
* Voor plasbranden op water kan uitgegaan worden van gelijksoortige kentallen. Bij een ondergrond van los zand of grindbed zal de vloeistof minder goed uitvloeien en eerder weglekken waardoor de plas kleiner blijft en korter brandt. De kentallen voor plasbrand op land kunnen derhalve beschouwd worden als worst case scenario.
** 4 M.b.t. warmtestralingscontouren wordt ook 1kW/m² gebruikt (voor onbeschermde personen/BHV’ers), 2 kW/m² (grenswaarde buiten de inrichting) en 4,8 kW/m² (voor snelle acties met goede beschermende kleding) gebruikt.
Externe documenten
Handreiking inzake maximaal toelaatbare niveaus van warmtestraling voor korte inzet (maximaal 5 minuten) van (bedrijfs)brandweerpersoneel en operators bij industriële bedrijven
Informatie over belastbaarheid personeel bij warmtestraling. Effecten
De effecten van een (warme) BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de warmtestraling, in mindere mate door scherfwerking en zeer beperkt door overdruk. Installaties in de nabijheid zijn gevoelig voor scherfwerking. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de warmtestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk.
Een BLEVE op zich is niet te bestrijden, zodat de inspanningen en maatregelen gericht zullen zijn op het voorkomen ervan. De effecten van een warme BLEVE zijn niet instantaan. Een aangestraald insluitsysteem met tot vloeistof verdicht gas, heeft tijd nodig om opgewarmd te raken. De tijd die hiervoor nodig is, is afhankelijk van de omvang van het insluitsysteem, de vullingsgraad en de heftigheid van de aanstraling. Als er geen informatie over deze aspecten bekend is, kan men er –vanuit voorzorg- beter van uitgaan dat een BLEVE snel kan optreden.
De effecten van een BLEVE zijn afhankelijk van de omvang van het insluitsysteem en de vullingsgraad. Voor effectberekeningen wordt uitgegaan van het Worst Case Scenario (het drukvat is maximaal gevuld). De hittestraling van een BLEVE is maatgevend voor schade aan de omgeving; de drukeffecten zijn minder groot. Scherven en delen van het insluitsysteem kunnen verder reiken dan de vuurbal.
Hittestraling BLEVE (R = straal vuurbal/ M is massa vloeibaar gas):
R = 2.9 x M(1/3) als M<10.000 kg
R = 4.0 x M(1/3) als M>10.000 kg
R = straal van de vuurbal. 100% overlijdt/ brand breekt uit.
2R = de afstand tot waarop secundaire branden kunnen ontstaan.
3R = de afstand tot waar tweede en derdegraads brandwonden ontstaan.
Drukvat | R | 2R | 3R |
Stationaire tank 8M³ | 44 | 89 | 133 |
Tankwagen 16M³ | 55 | 109 | 164 |
Tankwagen 20M³ | 59 | 118 | 177 |
Spoorketelwagon 60M³ | 117 | 235 | 352 |
Spoorketelwagon 80M³ | 129 | 258 | 387 |
Bedrijfsbrandweer
De bestrijding van een BLEVE door de bedrijfsbrandweer is gebaseerd op het koelen van het aangestraalde drukvat. Voor een effectieve inzet is het van belang dat er:
- Snel gealarmeerd wordt;
- Voldoende koelwater is (minimaal 10 liter per minuut per M² tankoppervlak);
- Voldoende pompcapaciteit is;
- Voldoende menskracht voor bediening voertuig/pomp, handstralen/waterkanonnen en leiding is;
- Snel gestart kan worden met koelen.
Informatie over punt 1, 2 en 3 kan veelal uit ervaringscijfers, ontwerpspecificatie en testen worden gehaald. Punt 4 is het resultaat van een realistische inschatting van de menskracht die nodig is voor opbouw waterwinning, uitrollen slangen en starten koeling. Punt 5. Slechte bereikbaarheid, lange aanrijdtijd, bluswater op grote afstand of een complexe inzetlocatie kunnen vertragend werken.
Kentallen koeling
Onderstaande tabel geeft inzicht in de applicatiesnelheden bij koeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen koeling waarbij installaties enkel worden aangestraald (buiten het vlamfront) en koeling waarbij installaties zijn omgeven door vlammen (binnen het vlamfront).
Binnen vlamfront | Buiten vlamfront | |
Opslagtanks met brandbare inhoud | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Procesapparatuur met brandbare inhoud | 10 l/min/m² | 4 tot 8 l/min/m² |
Stalen constructies met vitale functie | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Compressoren met brandbare gassen | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Kabelbanen (elektriciteit en instrumentatie) | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Transformatoren | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Pompen voor brandbare vloeistoffen | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Pompen voor brandbare vloeistoffen in risicogebied (nabij drukvaten etc.) | 20 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Drukvaten | 10 tot 12 l/min/m² | 5 tot 12 l/min/m² |
LPG tanks | 10 l/min/m² | 10 l/min/m² |
Gebouwen met vitale functies | n.v.t. | 2 l/min/m² |
Bron: IP-19, Appendix 2 en PGS 29 (versie 2020) |
Koeling is optimaal als het water daadwerkelijk kan verdampen. Dit heeft meer effect dan stromend koelwater. In specifieke gevallen kan SVM toegevoegd worden. Het SVM laat water “plakken” aan verticale oppervlakken en horizontale tanks/vaten. Het debiet van het koelwater kan dan verlaagd worden. Deze methode is vooral geschikt bij het koelen van objecten in een plasbrand omdat vergroting van de brandende plas zoveel mogelijk wordt voorkomen (in een tankput wordt voorkomen dat de put te vol komt te staan).
De meest actuele kentallen m.b.t koeling zijn te vinden in de EI 19.
Kentallen personeel
Hiervoor zijn geen harde rekenregels. Door een taak-tijdanalyse kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel tijd een activiteit kost. In de onderstaande tabellen zijn vuistregels opgenomen.
Bevelvoerder | 1 bevelvoerder stuurt max. 8 manschappen aan. In specifieke gevallen kan het nodig zijn om bij minder dan 8 man meerdere bevelvoerders aan te wijzen, b.v. als twee voertuigen ver van elkaar worden ingezet. |
Chauffeurs/ pompbediener | Per voertuig is er 1 chauffeur/pompbediener. Bij voertuigen zonder pompfunctie is geen pompbediener nodig |
Manschap | Het aantal manschappen volgt uit de taak-/tijdanalyse en is afhankelijk van uit te rollen slanglengtes, te plaatsen monitoren, etc. |
Aantal Straatwaterkanonnen | Aantal manschappen |
1 | 2 |
2 | 5 |
3 | 6 |
5 | 8 |
6 | 9 |
Voor bediening van een straalpijp/handline zijn twee manschappen nodig. Bij capaciteiten < 200 l/min volstaat 1 manschap. Bij gebruik van technische hulpmiddelen (robots, slangenkarretjes of super lichte straatwaterkanonnen) kan onderbouwd afgeweken worden.
Kentallen materieel
Uitgangspunten inzet mobiele middelen
Straalpijp/handline | Straatwaterkanon | Dakmonitor | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Debiet (l/min) | Worplengte (meter) | Debiet (l/min) | Worplengte (meter) | Debiet (l/min) | Worplengte (meter) |
|
Minimum | 400 | 20 | 1.400 | 40 | 4.000 | 40 |
Maximum | 750 | 30 | 3.800 | 60 | 12.000 | 100 |
Bovenstaande kentallen zijn indicatief. In de praktijk zal de exacte worplengte variëren. De feitelijke prestaties zullen daarom middels een live-test moeten worden aangetoond.
Uitgangspunten mobiele koeling
Max. oppervlak | Max. werkafstand | Toelichting | |
Directe koeling met handstraal | 20 m² | 20 m | Gericht op te koelen object |
Indirecte koeling met handstraal | 25 m² | 20 m | Gericht op object waar straal op stukslaat |
Directe koeling met monitor | 20 m² | 40 á 50 m | Gericht op te koelen object |
Indirecte koeling met monitor | 50 m² | 40 á 50 m | Gericht op object waar straal op stukslaat |
Waterscherm | 100 m² | 25 m | – |
Kentallen stralingshitte
Omvang hittestralingscontouren
Een brand op hoogte geeft andere contouren dan dezelfde brand op maaiveldniveau. Middels speciale modelleringssoftware kan dit in beeld worden gebracht. Een conservatieve methode om toch gebruik te maken van extra inzetdiepte, is door de afstand A van de 3 kW/m²-contour naar beneden te kantelen om de contour op maaiveldniveau te verkrijgen.
Stralingscontouren van gebouwbranden en buitenopslagen van hout, kunststof, papier, e.d. kunnen middels de Beheersbaarheid van Brand-methodiek worden bepaald. De stralingsberekeningen zijn hierbij gebaseerd op de PGS 2 (oude CPR 14). Hierbij dienen de stralingsbronuitgangspunten duidelijk te zijn omschreven. Zo wordt voor opslaggebouwen met een ‘normale’ opslag 45 kW/m² als bronstraling gehanteerd. Voor kunststof opslag wordt vaak 55 kW/m² gehanteerd. Deze waarden zijn sterk afhankelijk van de productvorm, wijze van opslag en materiaaleigenschappen.
Rekenblad
Bestrijding van een BLEVE is alleen maar mogelijk door het wegnemen van de bron die het drukvat aanstraalt of door het koelen van het drukvat zelf. Omdat het wegnemen van de hittebron vaak niet mogelijk is, wordt er doorgaans ingezet op koelen. Als hiermee op tijd gestart wordt is verdere verhitting van het drukvat te voorkomen.
De volgende gegevens zijn nodig voor een goed beeld van het scenario:
Is mobiele koeling mogelijk?
- Hoeveel tijd kost alarmering, aanrijden, opbouwen en starten met koeling?
- Is het op dat moment nog veilig om op te treden?
- Is de oppervlakte beperkt genoeg voor mobiele koeling?
- Zo ja:
- Hoeveel water is daarvoor nodig?
- Hoeveel personeel is daarvoor nodig?
- Welk materiaal/materieel is daarvoor nodig?
- Zo nee:
- Is semi stationaire koeling mogelijk (N.B. alleen bij vaste installaties)?
- Zo ja:
- Hoeveel water is daarvoor nodig?
- Hoeveel personeel is daarvoor nodig?
- Welk materiaal/materieel is daarvoor nodig?
- Zo nee:
- Is stationaire koeling mogelijk (N.B. alleen bij vaste installaties)?
- Installatie vastleggen in vergunning.
Modelleringssoftware
Voorbeelden van softwarepakketten zijn:
- Safeti-NL (DNV-GL);
- Effects (GEXCON);
- POOLFIRE6 (Health & Safety Executive – UK);
- FRED (GEXCON/Shell Global Solutions);
- ALOHA (Environmental Protection Agency – USA);
- Diverse CFD software pakketten.
In tegenstelling tot de modellering van scenario’s ten behoeve van Externe Veiligheid (EV), is voor scenario’s ten behoeve van bedrijfsbrandweerscenario’s geen specifiek softwarepakket
voorgeschreven.
Voor het bepalen van de omvang en effecten van de incidentscenario’s dient gebruik te worden gemaakt van speciale modelleringssoftware. In deze softwarepakketten kunnen zowel de omvang van het scenario (bijvoorbeeld plasoppervlakten), als reikwijdtes van risicocontouren worden bepaald.