Status van de kaart: Actueel
Laatste update: 8 juni 2023
Algemene beschrijving
Een opslagtank voor vloeistoffen kan brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen en niet gevaarlijke vloeistoffen bevatten. De laatste categorie kan veel overlast veroorzaken bij lekraken, maar valt buiten de scope van deze MBA.
Aandachtspunten
Andere inhoud – andere regels
Voor de inhoud geldt dat het soort opslag bepalend is voor de regelgeving die er betrekking op heeft.
Tankputten
Om uitstroom te kunnen beheersen, kan een tankput om de tank(s) heen gebouwd zijn.
Full Surface Fire
Een “Full Surface Fire” of te wel een Tankbrand, is een brand waarbij de volledige oppervlakte/bovenkant van de tank in brand staat. Afhankelijk van het soort stof dat in de tank zit kan de rookontwikkeling van een tankbrand enorm zijn en lang aanhouden.
In het geval dat het om een vrijstaande tank gaat (en uitbreiding naar andere tanks niet mogelijk is), is met het scenario tankbrand het maximale scenario bereikt. Als de tank in een tankput met meerdere tanks staat, kan uitbreiding zorgen voor een tankputbrand.
Vergunningsadvies
Een advies met betrekking tot het voorkomen en/of bestrijden van een Full Surface Fire zal alleen maar in het vergunningsadvies terecht komen als hiervoor stationaire maatregelen genomen worden. Dit kan alleen maar in geval van een vaste installatie. Als de bestrijding mobiel of semi-stationair wordt uitgevoerd, wordt dit beschreven in de bedrijfsbrandweeraanwijzing.
Ter voorkoming van een Full Surface Fire, kan in de vergunning opgenomen worden dat (kwalitatief):
- Er door eisen aan tank (incl. leidingen, installaties etc), aarding, bliksemafleiders, inertisering etc wordt voorkomen dat hitte/vonken kunnen ontstaan;
- Het personeel in de nabijheid de juiste opleiding/training en instructies heeft om het risico tot een minimum te beperken;
- De tank gekeurd en onderhouden moet zijn.
Bij de bestrijding van een Full Surface Fire, kan in de vergunning opgenomen worden dat (kwalitatief):
- Er snelle detectie (bij het ontstaan va brand) aanwezig is;
- Er een stationaire schuimblussing start;
- Er stationaire koeling start als er gevaar is dat de stralingshitte voorzieningen, andere tanks, gebouwen, installaties etc. aantast.
Externe documenten
Effecten
De effecten van een Full Surface Fire (Tankbrand) zijn:
Rookontwikkeling: De stof die verbrand is voor een groot deel bepalend voor de rookontwikkeling; een stof als stookolie rookt heel erg terwijl een stof als aceton nauwelijks rookt). Daarnaast speelt de volledigheid van de verbranding een rol. Naarmate de doorsnee van een tank groter wordt, neemt de toetreding van zuurstof in het midden van de tank af waardoor er sprake is van onvolledige verbranding (en dus meer rook). De rook is ongezond, vervuilt het milieu en verstoort de infrastructuur (wegen, spoorwegen en waterwegen).
Hitte: Omdat het vaak om grote brandende oppervlakten gaat, is er sprake van grote hittestraling naar personeel. Omdat de hittestraling van het brandende oppervlak op het hoogste niveau van de tank vrijkomt, kan de temperatuur en stralingshitte op de grond meevallen. De mate van roetvorming heeft invloed op de hittestraling; hoe meer roetvorming, des te meer hitte wordt geabsorbeerd door de roetdeeltjes.
Uitbreiding van de brand door aanstraling en/of bezwijken constructies: De hittestraling is niet alleen voor personeel een probleem. De aanwezige constructies, gebouwen, preventieve/repressieve voorzieningen en andere tanks kunnen bij de brand betrokken raken. Koeling van de omgeving zal doorgaans een belangrijk aandachtspunt bij de bestrijding zijn.
Bij het gebruik van de onderstaande tabel is het –in geval van een Full Surface Fire- belangrijk een aantal beperkingen van deze vuistregel goed in beeld te hebben, te weten:
- De brand verspreidt zijn hitte op het hoogste niveau van de tank en hitte heeft de neiging om op te stijgen. Deze twee aspecten zorgen ervoor dat de hittestraling op de grond kan meevallen;
- Naarmate de tank verder leeg is (doordat de tank niet geheel gevuld was/er reeds product is weggebrand), neemt de hittestraling verder af omdat de tankwand steeds meer een belemmering vormt voor de hittestraling;
- De mate van roetvorming is niet meegenomen deze vuistregel.
Oppervlakte plas in m | Straal in m | 4r 10 kW/m² | 8r 3 kW/m² |
10 | 2 | 8 | 16 |
100 | 6 | 24 | 48 |
1500 | 22 | 88 | 176 |
10000 | 25 | 150 | 300 |
M.b.t. warmtestralingscontouren wordt ook 1 kW/m² gebruikt (voor onbeschermde personen/BHV’ers), 2 kW/m² (grenswaarde buiten de inrichting) en 4,8 kW/m² (voor snelle acties met goede beschermende kleding) gebruikt.
Voor een specifieke berekening/modellering van de hitte effecten wordt vaak gebruik gemaakt van modelleringssoftware.
Bedrijfsbrandweer
De bestrijding van eenFull Surface Fire door de bedrijfsbrandweer is meestal gebaseerd op het opbrengen van schuim en het eventueel koelen van de omgeving. Voor een effectieve inzet is het van belang dat er:
- Snel gealarmeerd wordt;
- De locatie goed bereikbaar is voor mens en materieel (hittestralingscontouren);
- Er voldoende water, SVM, menskracht en pompcapaciteit beschikbaar is.
Voor een inschatting van het benodigde materieel, personeel etc., kan gebruik gemaakt worden van de onderstaande kentallen. Vanwege het specifieke karakter van een Full Surface Fire zullen er
modelleerprogramma’s en specifieke taakanalyses worden gebruikt om de ernst van het incident en de benodigde inzet nader te specificeren.
Kentallen hittestraling
Een brand op hoogte geeft andere contouren dan dezelfde brand op maaiveldniveau. Middels speciale modelleringssoftware kan dit in beeld worden gebracht. Een conservatieve methode om toch gebruik te maken van extra inzetdiepte, is door de afstand A van de 3 kW/m²-contour naar beneden te kantelen om de contour op maaiveldniveau te verkrijgen.
Stralingscontouren van gebouwbranden en buitenopslagen van hout, kunststof, papier, e.d. kunnen middels de Beheersbaarheid van Brand-methodiek worden bepaald. De stralingsberekeningen zijn hierbij gebaseerd op de PGS 2 (oude CPR 14). Hierbij dienen de stralingsbronuitgangspunten duidelijk te zijn omschreven. Zo wordt voor opslaggebouwen met een ‘normale’ opslag 45 kW/m² als bronstraling gehanteerd. Voor kunststof opslag wordt vaak 55 kW/m² gehanteerd. Deze waarden zijn sterk afhankelijk van de productvorm, wijze van opslag en materiaaleigenschappen.
Kentallen water/schuimblussing
Om te bepalen hoeveel water nodig is voor een effectieve inzetstrategie, wordt de onderstaande formule gebruikt:
V = O x a
V: het minimaal benodigde waterdebiet
O: het te blussen of te koelen oppervlak
a: van toepassing zijnde de applicatiesnelheid
Om te bepalen hoeveel schuimvormend middel nodig is om een voldoende dekkende schuimlaag op te kunnen brengen, wordt de onderstaande formule gebruikt:
V = O x a x t x f
V: de hoeveelheid schuimvormend middel (SVM) in liters
O: het met schuim af te dekken oppervlak in m²
a: van toepassing zijnde applicatiesnelheid in l/min/m²
t: benodigde tijd voor een stabiele schuimlaag in minuten
f: het bijmengpercentage
Voor het onderhouden van een schuimlaag wordt dezelfde formule gebruikt. Steeds moet gecontroleerd worden of de schuimlaag in stand blijft en indien nodig dient de schuimlaag te worden aangevuld. Omdat continue applicatie niet nodig is, kan worden volstaan met 5-10% van de oorspronkelijk gebruikte capaciteit*.
* Bron: Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, Brandweer Nederland
Voor het bepalen van de applicatiesnelheid en benodigde opbrengtijd kan gebruik gemaakt worden van diverse NFPA, IP en PGS normen. Welke norm gebruikt wordt, is afhankelijk van het type installatie en de kenmerken ervan. Hieronder zijn de belangrijkste normen weergegeven.
Uitgangspunten blussen/afdekken gelimiteerde plas
Tijdsduur* | |||
---|---|---|---|
Applicatiesnelheid | Klasse 1 | Klasse 2 | |
Actief/stationair** | 4,1 l/min/m² | 30 min | 20 min |
Mobiel | 6,5 l/min/m² | 30 min | 20 min |
* Bij het bepalen van de benodigde tijdsduur wordt onderscheid gemaakt tussen de klassen waar de koolwaterstof die afgedekt moet worden onder valt. Klasse 1 betreft koolwaterstoffen met een enkele binding (alkanen). Klasse 2 betreft koolwaterstoffen met een dubbeleof driedubbele binding (alkenen en alkynen);
** Dit betreft bijvoorbeeld vast opgestelde schuimkoppen op de rand van een opvangbak of tankput.
Uitgangspunten blussen/afdekken ongelimiteerde plas
Applicatiesnelheid | Tijdsduur | |
Proteïne/fluorproteïne houden schuim | 6,5 l/min/m² | 15 min |
AFFF, FFFP, AFFF (alcohol resistent) en FFFP | 4,1 l/min/m² | 15 min |
Alcohol resistent schuim | Opvragen bij fabrikant | 15 min |
Uitgangspunten mobiel blussen full surface tankbrand
Applicatiesnelheid * | Tijdsduur | |
Vlampunt tussen 37,8°C en 60°C | 6,5 l/min/m² | 50 min |
Vlampunt lager dan 37,8°C, verwarmd boven vlampunt of ruwe olie | 6,5 l/min/m² | 65 min |
*NFPA 11 maakt geen onderscheid in het formaat van de tank. IP-19 daarentegen geeft aan dat bij een grotere tankdiameter ook een grotere applicatiesnelheid gebruikt dient te worden. IP-19 hanteert de volgende dimensies:
Tankdiameter | Applicatiesnelheid |
<45 meter | 6,5 l/min/m² |
45 – 62 meter | 7,3 l/min/m² |
62 – 76 meter | 8,1 l/min/m² |
76 – 91 meter | 9,0 l/min/m² |
>91 meter | 10,4 l/min/m² |
Uitgangspunten actief stationair blussen/afdekken rim seal brand (drijvend dak tank)
Applicatiesnelheid | Tijdsduur | |
Top-of-seal blussing | 12,2 l/min/m² | 20 min |
Below-the-seal blussing | 20,4 l/min/m² | 10 min |
Uitgangspunten actief/stationair blussen afdekken full surface tankbrand**
Applicatiesnelheid | Tijdsduur | |
Vlampunt tussen 37,8°C en 60°C | 4,1 l/min/m² | 30 min |
Vlampunt lager dan 37,8°C, verwarmd boven vlampunt of ruwe olie | 4,1 l/min/m² | 55 min |
Bovenstaande berekeningen zijn gebaseerd op fluorhoudend blusschuim. Voor fluorvrij schuim zijn nog geen internationale richtlijnen opgesteld. Voor applicatiesnelheden en opbrengtijden dient contact opgenomen te worden met de fabrikant
De meest actuele kentallen m.b.t blussing zijn te vinden in de NFPA 11.
**Voor het stationair aanbrengen van de schuimlaag dient de tank over voldoende schuimkoppen te beschikkingen. Afhankelijk van de tankdiameter dient de tank over de volgende aantallen schuimkoppen te beschikken
Diameter tank | Aantal koppen |
<24 meter | 1 |
24 tot 36 meter | 2 |
36 tot 42 meter | 3 |
42 tot 48 meter | 4 |
48 tot 54 meter | 5 |
54 tot 60 meter | 6 |
>60 meter | 6 |
***Voor het aanbrengen van het schuim van onder het vloeistofoppervlak (subsurface application) hanteert NFPA 11 dezelfde applicatiesnelheden en opbrengtijden (NFPA Tabel 5.2.6.5.1)
Kentallen koeling
Onderstaande tabel geeft inzicht in de applicatiesnelheden bij koeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen koeling waarbij installaties enkel worden aangestraald (buiten het vlamfront) en koeling waarbij installaties zijn omgeven door vlammen (binnen het vlamfront).
Uitgangspunten koeling
Binnen vlamfront | Buiten vlamfront | |
Opslagtanks met brandbare inhoud | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Procesapparatuur met brandbare inhoud | 10 l/min/m² | 4 tot 8 l/min/m² |
Stalen constructies met vitale functie | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Compressoren met brandbare gassen | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Kabelbanen (elektriciteit en instrumentatie) | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Transformatoren | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Pompen voor brandbare vloeistoffen | 10 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Pompen voor brandbare vloeistoffen in risicogebied (nabij drukvaten etc.) | 20 l/min/m² | 2 l/min/m² |
Drukvaten | 10 tot 12 l/min/m² | 5 tot 12 l/min/m² |
LPG tanks | 10 l/min/m² | 10 l/min/m² |
Gebouwen met vitale functies | n.v.t. | 2 l/min/m² |
Bron: IP-19, Appendix 2 en PGS 29 (versie 2020) |
Koeling is optimaal als het water daadwerkelijk kan verdampen. Dit heeft meer effect dan stromend koelwater. In specifieke gevallen kan SVM toegevoegd worden. Het SVM laat water “plakken” aan verticale oppervlakken en horizontale tanks/vaten. Het debiet van het koelwater kan dan verlaagd worden. Deze methode is vooral geschikt bij het koelen van objecten in een plasbrand omdat vergroting van de brandende plas zoveel mogelijk wordt voorkomen (in een tankput wordt voorkomen dat de put te vol komt te staan).
De meest actuele kentallen m.b.t koeling zijn te vinden in de EI 19
Kentallen materieel
Uitgangspunten inzet mobiele middelen
Straalpijp/handline | Straatwaterkanon | Dakmonitor | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Debiet (l/min) | Worplengte (meter) | Debiet (l/min) | Worplengte (meter) | Debiet (l/min) | Worplengte (meter) |
|
Minimum | 400 | 20 | 1.400 | 40 | 4.000 | 40 |
Maximum | 750 | 30 | 3.800 | 60 | 12.000 | 100 |
Bovenstaande kentallen zijn indicatief. In de praktijk zal de exacte worplengte variëren. De feitelijke prestaties zullen daarom middels een live-test moeten worden aangetoond.
Uitgangspunten mobiele koeling
Max. oppervlak | Max. werkafstand | Toelichting | |
Directe koeling met handstraal | 20 m² | 20 m | Gericht op te koelen object |
Indirecte koeling met handstraal | 25 m² | 20 m | Gericht op object waar straal op stukslaat |
Directe koeling met monitor | 20 m² | 40 á 50 m | Gericht op te koelen object |
Indirecte koeling met monitor | 50 m² | 40 á 50 m | Gericht op object waar straal op stukslaat |
Waterscherm | 100 m² | 25 m | – |
Kentallen personeel
Hiervoor zijn geen harde rekenregels. Door een taak-tijdanalyse kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel tijd een activiteit kost. In de onderstaande tabellen zijn vuistregels opgenomen.
Basisuitgangspunten bepaling personele component
Bevelvoerder | Bevelvoerder 1 bevelvoerder stuurt max. 8 manschappen aan. In specifieke gevallen kan het nodig zijn om bij minder dan 8 man meerdere bevelvoerders aan te wijzen, b.v. als twee voertuigen ver van elkaar worden ingezet |
Chauffeurs/ pompbediener | Per voertuig is er 1 chauffeur/pompbediener. Bij voertuigen zonder pompfunctie is geen pompbediener nodig. |
Manschap | Het aantal manschappen volgt uit de taak-/tijdanalyse en is afhankelijk van uit te rollen slanglengtes, te plaatsen monitoren, etc |
Uitgangspunten inzet straatwaterkanonnen
Aantal Straatwaterkanonnen | Aantal manschappen |
1 | 2 |
2 | 5 |
3 | 6 |
5 | 8 |
6 | 9 |
Voor bediening van een straalpijp/handline zijn twee manschappen nodig. Bij capaciteiten < 200 l/min volstaat 1 manschap. Bij gebruik van technische hulpmiddelen (robots, slangenkarretjes of super lichte straatwaterkanonnen) kan onderbouwd afgeweken worden.
Rekenblad
Bestrijding van een Full Surface Fire kan door toepassing van stationair middelen of door middel van inzet van de bedrijfsbrandweer. De volgende gegevens zijn nodig voor een goed beeld van het scenario:
- Om welke stof(fen) gaat het?
- Welk soort SVM is daar voor nodig/geschikt?
- Wat is de omvang van de tank/omvang van het vuur?
- Gaat het om een tank met automatisch blussysteem (dan is daarbovenop geen bedrijfsbrandweeraanwijzing voor dat scenario meer mogelijk)?
- Is het een brandweerscenario (dan is het niet mogelijk daarbovenop nog stationaire voorzieningen voor te schrijven)?
- Is de omgeving van de tank goed te bereiken voor een eventuele inzet van de bedrijfsbrandweer?
- Is een inzet van de bedrijfsbrandweer mogelijk gezien de hittestralingscontouren en opstelplaatsen voor bestrijding?
Stationair
- Detectie en automatische start blussing;
- Bepaling benodigde capaciteit op basis van doorrekening.
Semi-stationair
- Vergelijkbaar met stationair, aansturing/bediening niet automatisch maar handmatig
- Bepaling benodigde capaciteit op basis van doorrekening.
Mobiel
- Bepaling benodigde capaciteit op basis van doorrekening;
- Opstelplaatsen voor bestrijding moet veilig te bereiken zijn en er moet veilig gewerkt kunnen worden.
Modelleringssoftware
Voorbeelden van softwarepakketten zijn:
- Safeti-NL (DNV-GL);
- Effects (GEXCON);
- POOLFIRE6 (Health & Safety Executive – UK);
- FRED (GEXCON/Shell Global Solutions);
- ALOHA (Environmental Protection Agency – USA);
- Diverse CFD software pakketten.
In tegenstelling tot de modellering van scenario’s ten behoeve van Externe Veiligheid (EV), is voor scenario’s ten behoeve van bedrijfsbrandweerscenario’s geen specifiek softwarepakket
voorgeschreven.
Voor het bepalen van de omvang en effecten van de incidentscenario’s dient gebruik te worden gemaakt van speciale modelleringssoftware. In deze softwarepakketten kunnen zowel de omvang van het scenario (bijvoorbeeld plasoppervlakten), als reikwijdtes van risicocontouren worden bepaald.